Wet van 17 december 2014 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015)
ARTIKEL XIII De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd: A In artikel 3 wordt, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende: • 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend zijn bedoeld voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt. ARTIKEL XIV De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd: A In artikel 3 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende: • 2. In deze wet en in de daarop berustende bepalingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg met een laadruimte, indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer kleiner is dan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend bedoeld zijn voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt. Kamerstuk 34 002 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN 7.7. Auto’s met dubbele cabine Op dit moment bestaat onduidelijkheid over de definitie van bepaalde motorrijtuigen voor de BPM en de MRB. Het gaat dan om bepaalde, vaak zeer onzuinige, motorrijtuigen met de functie van personenvervoer en met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg en een zogenoemde dubbele cabine. Er is sprake van een dubbele cabine ingeval er achter de bestuurder ruimte is voor één rij naast elkaar in de rijrichting zittende personen. De onduidelijkheid bestaat daarin of deze voertuigen voor de MRB fiscaal gekwalificeerd zouden moeten worden als vrachtauto en voor de BPM buiten de heffing zouden blijven. Effectief kan door die lacune de onevenwichtige situatie ontstaan dat dergelijke zware en vaak vervuilende personenauto’s minder zwaar worden belast dan relatief zuinige, lichte personenauto’s. Het gaat om voertuigen zoals de Hummer, Ford F250/F350/F450/F650, Dodge Ram 2500/3500, de GMC High Sierra/Yukon en de Chevrolet Crew Cab/Silverado 2500. Het kabinet is van mening dat de definitie van deze motorrijtuigen meer in overeenstemming gebracht dient te worden met de in het maatschappelijk verkeer levende opvatting over motorrijtuigen die als personenauto kwalificeren. Daarom wordt de bestaande onduidelijkheid in de definitie weggenomen zodat een motorrijtuig met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg slechts kwalificeert als niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de niet voor personenvervoer ingerichte ruimte groter is dan of gelijk is aan de lengte van de voor personenvervoer ingerichte ruimte. Voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg waarvan de lengte van de voor personenvervoer ingerichte ruimte groter is dan de niet voor personenvervoer ingerichte ruimte, vallen hierdoor voor zowel de BPM als voor de MRB onder de fiscale definitie van het begrip personenauto. Dit betekent dat voor deze voertuigen het MRB-tarief voor personenauto’s, ook in bepaalde bestaande gevallen, van toepassing zal worden en dat bij aanschaf van een nieuw voertuig BPM verschuldigd wordt. Voor bijvoorbeeld een Hummer H2, rijdend op LPG, met een toegestane maximum massa van 3.900 kg, zal een MRB-tarief van € 872 per kwartaal exclusief provinciale opcenten van toepassing worden (tariefstelling 2014). Bij de aanschaf van een dergelijk nieuw voertuig zal ook BPM verschuldigd zijn. Indien uitgegaan wordt van een dieselvoertuig met een, voor deze klasse, gemiddelde CO2-uitstoot, zoals de Ford F250 Super Duty Crew Cab Lariat met een CO2-uitstoot van 353 gr/km, zal de BPM € 110.402 gaan bedragen (uitgaande van de tariefstelling van 2014). Teneinde bezitters van dergelijke voertuigen en de autobranche de tijd te geven zich voor te bereiden op de maatregel is inwerkingtreding van deze maatregel voorzien op 1 januari 2016. Deze maatregel leidt vanaf 2016 tot een opbrengst van € 1 miljoen structureel. Artikel XIII Artikel XIII (artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992) In paragraaf 7.7 van het algemeen deel van de memorie is gewezen op de onduidelijkheid in de wetgeving die ertoe leidt dat voor motorvoertuigen, zwaarder dan 3.500 kg, die feitelijk gebruikt worden voor het vervoer van personen, niet als zodanig worden aangemerkt. Hierdoor is geen BPM verschuldigd en voor de motorrijtuigenbelasting (MRB) vallen deze voertuigen onder het relatief lage tarief van de vrachtauto. In artikel 3, vijfde lid, van de Wet BPM 1992 wordt een definitie opgenomen waarin wordt bepaald onder welke voorwaarden een motorrijtuig, zwaarder dan 3.500 kg, geacht wordt niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen. Als niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen kwalificeren alleen die motorrijtuigen waarvan het deel dat bestemd is voor de «vracht» groter is dan of gelijk is aan de lengte van het deel dat bestemd is voor het vervoer van personen. Indien een motorvoertuig niet als zodanig kwalificeert wordt deze aangemerkt als personenauto en wordt het bijbehorende tarief van de BPM en de MRB toegepast. Deze maatregel treedt, zoals toegelicht in paragraaf 7.7 van algemeen deel van de memorie, in werking met ingang van 1 januari 2016. Artikel XIV Artikel XIV, onderdeel A (artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994) In verband met de harmonisatie van de definities uit de Wet BPM 1992 en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB 1994) van het begrip personenauto, vervallen de onderdelen b, c, e, k en l van artikel 2 van de Wet MRB 1994. De in deze onderdelen gedefinieerde begrippen komen terug in artikel 3 van de Wet MRB 1994. Artikel XIV, onderdeel B (artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994) In paragraaf 7.7 van het algemeen deel van de memorie is gewezen op de onduidelijkheid in de wetgeving die ertoe leidt dat voor motorvoertuigen, zwaarder dan 3.500 kg, die feitelijk gebruikt worden voor het vervoer van personen, niet als zodanig worden aangemerkt. Hierdoor vallen deze voertuigen voor de MRB onder het relatief lage tarief van de vrachtauto en is geen BPM verschuldigd. In artikel 3, vijfde lid, van de Wet MRB 1994 wordt een definitie opgenomen waarin wordt bepaald onder welke voorwaarden een motorrijtuig, zwaarder dan 3.500 kg, geacht wordt niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen. Als niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen kwalificeren alleen die motorrijtuigen waarvan het deel dat bestemd is voor de «vracht» groter is dan of gelijk is aan de lengte van het deel dat bestemd is voor het vervoer van personen. Indien een motorvoertuig niet als zodanig kwalificeert wordt deze aangemerkt als personenauto en wordt het bijbehorende tarief van de MRB en de BPM toegepast. Deze maatregel treedt, zoals toegelicht in paragraaf 7.7 van het algemeen deel van de memorie, in werking met ingang van 1 januari 2016. Nr. 12 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING Artikel XIII De Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd: A In artikel 3 wordt, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende: 5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel c, wordt een motorrijtuig geacht niet te zijn ingericht voor het vervoer van personen indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer groter is dan of gelijk is aan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend zijn bedoeld voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt.
5 Artikel XIV komt te luiden: ARTIKEL XIV De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt met ingang van 1 januari 2016 als volgt gewijzigd: A In artikel 3 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende: 2. In deze wet en in de daarop berustende bepalingen wordt onder personenauto mede verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg met een laadruimte, indien de lengte van de ruimte tussen de vaste wand achter de achterste zitplaatsen of, indien geen vaste wand aanwezig is, tussen het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen en het einde van de laadvloer kleiner is dan de lengte van de ruimte tussen het achterste punt van het stuurwiel en de vaste wand achter de achterste zitplaatsen, of, indien geen vaste wand aanwezig is, het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen. De lengte wordt gemeten evenwijdig aan de lengteas van het betreffende motorrijtuig. Vaste bevestigingspunten die uitsluitend bedoeld zijn voor de bevestiging van zitplaatsen worden gelijkgesteld aan zitplaatsen, met dien verstande dat voor de bepaling van de lengtes het achterste punt van de in de laatste stand geplaatste achterste zitplaatsen vervangen wordt door dit vaste bevestigingspunt. TOELICHTING I. Algemeen II. Onderdeelsgewijs Artikel XIII, onderdeel A (artikel 3 van de Wet op belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992) Deze wijziging was reeds opgenomen in het oorspronkelijke voorstel en is om reden van wetgevingsefficiëntie opnieuw opgenomen in deze nota van wijziging. Deze wijkt niet af van die zoals opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. Onderdeel 5 Artikel XIV, onderdeel A (artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994) De wijziging in de Wet MRB 1994 ziet op zware voertuigen en heeft tot gevolg dat voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg en een laadbak die kleiner is dan het gedeelte ingericht voor het vervoer van personen worden aangemerkt als personenauto. Met de wijziging wordt het begrip personenauto verder uitgebreid. De Wet MRB 1994 voorziet namelijk al in een bepaling waarin de afbakening van de begrippen personenauto en bestelauto geregeld wordt, waarbij ook het begrip personenauto wordt uitgebreid (artikel 3, eerste lid, van de Wet MRB 1994). Teneinde de huidige systematiek van de Wet MRB 1994 te volgen wordt ook de wijziging met betrekking tot de zware voertuigen, welke wijziging een uitbreiding van het begrip personenauto tot gevolg heeft, ondergebracht in artikel 3 van de Wet MRB 1994. Hiermee komen beide uitbreidingen van het begrip personenauto in dezelfde bepaling te staan en wordt een mogelijke verwarring omtrent de uitleg van de definitie van personenauto voorkomen. Deze verplaatsing heeft geen inhoudelijke gevolgen.
Kreeg dit opgestuurd van Coen Idd onderkant stuurwiel tot achterwand moet in de laadruimte passen Mega Cab is idd de cabine langer,achterbank naar voren en wand er achter plaatsen verklein je de cabine Dit staat ook in de staatscourant en overheids.nl
_________________ ANDRE - CUMMINS 
|